De deontologische code voor leden en voorzitter van het Bijzonder Comité Sociale Dienst is een aanvulling op de deontologische code voor lokale mandatarissen. Deze aanvulling vervangt de algemene deontologische code dus niet, maar vult ze aan.
In het BCSD wordt immers beslist over individuele maatschappelijke dienstverlening en integratie en krijgt men te maken met erg gevoelige informatie van kwetsbare mensen voor wie het OCMW vaak het allerlaatste vangnet is. Beslissen binnen zo een hulpverleningscontext vergt dan ook specifieke competenties en bijkomende deontologische aandachtspunten voor wie in het BCSD zetelt. Een specifieke aanvullende code is dan ook aan te raden.
Beslissing: éénparig goedgekeurd
Overwegende dat de deontologische code voor leden en voorzitter van het Bijzonder Comité Sociale Dienst (hierna BCSD genoemd) een aanvulling is op de deontologische code voor lokale mandatarissen. Deze aanvulling vervangt de algemene deontologische code dus niet, maar vult ze aan;
Overwegende dat in het BCSD er immers wordt beslist over individuele maatschappelijke dienstverlening en integratie en men te maken krijgt met erg gevoelige informatie van kwetsbare mensen voor wie het OCMW vaak het allerlaatste vangnet is. Beslissen binnen zo een hulpverleningscontext vergt dan ook specifieke competenties en bijkomende deontologische aandachtspunten voor wie in het BCSD zetelt. Een specifieke aanvullende code is dan ook aan te raden;
Gelet op artikel 39, 74 en 112 van het Decreet Lokaal Bestuur van 22 december 2017;
Overwegende dat het decreet lokaal bestuur voorziet in het opmaken van een deontologische code voor de lokale mandataris;
Overwegende dat het de bedoeling is dat hierin de bestaande decretale bepalingen in verband met de verplichte deontologische houding van de lokale mandataris, verder uitgewerkt, verdiept en geconcretiseerd worden in een eigen lokaal reglement;
Overwegende de goedkeuring van de algemene deontologische code voor lokale mandatarissen;
éénparig
Enig artikel: De aanvulling deontologische code voor leden BCSD wordt als volgt aangenomen:
Artikel 1: Deze aanvullende deontologische code is van toepassing op de leden en de voorzitter van het BCSD en hun plaatsvervanger(s).
Deze code is bij uitbreiding eveneens van toepassing op de medewerkers van de voorzitter van het BCSD, welke ook hun statuut of hoedanigheid is en op de vertrouwenspersonen van de voorzitter of de leden van het BCSD.
Extra aandacht voor het omgaan met gevoelige informatie: beroepsgeheim, geheimhoudings- en discretieplicht
Art. 2: Het BCSD werkt onder het principe van beslotenheid.
Art. 3: De leden en de voorzitter van het BCSD zijn gebonden door het beroepsgeheim wanneer ze door hun mandaat kennis krijgen van geheimen die door personen aan het OCMW zijn toevertrouwd binnen het hulpverleningstraject. Bekendmaking van deze geheimen is verboden, behalve wanneer de wet de openbaring oplegt of mogelijk maakt
Art. 4: Naast het strenge beroepsgeheim geldt eveneens een geheimhoudingsplicht voor de leden en de voorzitter van het BCSD. Deze plicht beschermt wat besproken wordt tijdens de vergadering (feiten, meningen, overwegingen…) van het BCSD.
De leden en de voorzitter van het BCSD communiceren buiten de vergaderingen van het BCSD niet over de redenen en motieven op basis waarvan ze individueel gestemd hebben bij een individueel dossier.
De geheimhouding geldt niet wanneer het gaat over een beleidsadvies dat opgemaakt werd door het BCSD of over andere interne bestuurlijke beslissingen.
Art. 5: De leden en de voorzitter van het BCSD hebben naast een beroepsgeheim en een geheimhoudingsplicht ook een algemene discretieplicht. Ze gaan altijd op discrete en voorzichtige wijze om met de informatie die hen toekomt in de uitoefening van hun functie.
Art. 6: De leden en de voorzitter van het BCSD vertrekken bij de behandeling van cliëntendossiers niet vanuit partijpolitieke en ideologische belangen, maar ze stellen het algemeen belang en het belang van de cliënt centraal.
Art. 7: Enkel de beëdigde maatschappelijk werkers voeren in alle onafhankelijkheid het sociaal onderzoek. De leden en de voorzitter van het BCSD hebben respect voor de wijze waarop de sociale dienst het sociaal onderzoek voert en voor de methodieken die gebruikt worden.
De leden en de voorzitter van het BCSD voeren zelf geen sociaal onderzoek en laten dat integraal over aan de maatschappelijk werkers van de sociale dienst. Dat betekent onder andere dat de leden en de voorzitter van het BCSD zelf geen bevindingen uit het verslag onderzoeken of controleren.
Art. 8: Het BCSD ziet erop toe dat de mandatarissen van het BCSD handelen volgens de deontologische code.
Bij eventuele inbreuken door de leden en de voorzitter van het BCSD in het kader van hun mandaat in het BCSD, geldt de procedure uit de algemene code voor lokale mandatarissen, maar:
Minimaal één keer per bestuursperiode evalueert het BCSD de aanvullende deontologische code voor de leden en de voorzitter van het BCSD. De leden en de voorzitter bekijken of de code nog actueel is, nog voldoet en of ze nageleefd wordt.
Art. 9: Wanneer een lid of de voorzitter van het BCSD tijdens de bespreking van de hulpaanvraag met zekerheid weet heeft van belangrijke relevante informatie die niet terug te vinden is in het sociaal onderzoek, of die in tegenspraak is met het sociaal onderzoek, dan brengt hij/zij dat in tijdens de bespreking op de vergadering van het BCSD.
Het BCSD kan op basis van die inbreng beslissen om de sociale dienst de opdracht te geven om nader onderzoek te doen. Dat kan enkel als het BCSD meent dat die informatie een substantiële invloed kan hebben op de beslissing van het BCSD.
Art. 10: Wanneer de leden of de voorzitter van het BCSD aangesproken worden door iemand die mogelijk hulp van het OCMW nodig heeft, dan gaat hij/zij het gesprek aan met deze persoon. Daarbij worden volgende principes gehanteerd:
Wordt een BCSD-mandataris gecontacteerd door een burger over iemand anders die mogelijk hulp nodig heeft van het OCMW, dan gelden dezelfde principes.
Art. 11: Als lid of voorzitter van het BCSD treedt men niet op als vertrouwenspersoon voor een cliënt.
Art. 12: Wanneer een cliënt gehoord wordt, dan gebeurt dat met het nodige respect voor het verhaal en de persoon van de cliënt. De cliënt wordt gehoord, niet verhoord.